Zwarte Heidelibel [ Black Meadowhawk ]
Levenswijze
Soort van min of meer oligotrofe plassen en veenmoerassen, vooral in de pleistocene streken, weinig in de duinstreek. De larven leven in ondiep water in de modder; ze zijn weinig actief.
Het eierleggen
Het wijfje zet per collum met het mannetje de eieren af (Gardner, 1951b). Het mannetje leidt het wijfje naarde legplaats; de eieren worden daar, dicht over het water vliegend, afzonderlijk in het water gestrooid. Ook is het aftippen van de eieren in modder waargenomen en op veenmos (Sphagnum) langs de venrand.
De eieren zijn klein, ovaal, circa 0,60 x 0,36 mm groot, eerst witachtig, en later verkleurend naar geel, bruin en zwart .
Larvale ontwikkeling
De eieren overwinteren; de jonge larven verschijnen in het voorjaar en in de zomermaanden. De larvale ontwikkeling verloopt dan in twee maanden (tien stadia, exclusief prolarve). De volgroeide larven komen 's morgens uit. Ze klimmen daartoe acht tot twintig cm hoog tegen stengels van water- en oeverplanten (Robert, 1958).
Sélys (1888a) vermeldt dat hij van Sympetrum danae enkele zeer donkere mannetjes aantrof, eind april zeer zeldzaam in de weilanden bij Longchamps sur Geer in België. Vermoed wordt dat zulke exemplaren als imago hebben overwinterd. Ook van andere Sympetrum-soorten, zowel in Europa als in Noord-Amerika zijn dergelijke waarnemingen bekend (Corbet, 1962).
Vliegtijd
In Nederland gewoonlijk van de tweede helft van juli tot eind september, begin oktober.
Verspreiding
In Nederland is ze algemeen en verspreid over een groot deel van het land. Ze ontbreekt in Zeeland en op de Zuidhollandse eilanden, en is in West-Nederland buiten de duinen schaars, bij heidevennen soms zeer talrijk. Voortplanting in het westen en noorden van het land zeldzaam. De soort handhaaft zich goed in absolute zin, en neemt relatief in de laatste decennia toe.
Fauna-element
(subspecies danae): Siberisch (Dévai, 1976b). De soort heeft een circumpolaire verspreiding. De bij ons voorkomende vorm heeft een verspreiding over geheel Europa van Lapland tot Noord-Italië, over geheel Azië tot in Japan.
Soort van min of meer oligotrofe plassen en veenmoerassen, vooral in de pleistocene streken, weinig in de duinstreek. De larven leven in ondiep water in de modder; ze zijn weinig actief.
Het eierleggen
Het wijfje zet per collum met het mannetje de eieren af (Gardner, 1951b). Het mannetje leidt het wijfje naarde legplaats; de eieren worden daar, dicht over het water vliegend, afzonderlijk in het water gestrooid. Ook is het aftippen van de eieren in modder waargenomen en op veenmos (Sphagnum) langs de venrand.
De eieren zijn klein, ovaal, circa 0,60 x 0,36 mm groot, eerst witachtig, en later verkleurend naar geel, bruin en zwart .
Larvale ontwikkeling
De eieren overwinteren; de jonge larven verschijnen in het voorjaar en in de zomermaanden. De larvale ontwikkeling verloopt dan in twee maanden (tien stadia, exclusief prolarve). De volgroeide larven komen 's morgens uit. Ze klimmen daartoe acht tot twintig cm hoog tegen stengels van water- en oeverplanten (Robert, 1958).
Sélys (1888a) vermeldt dat hij van Sympetrum danae enkele zeer donkere mannetjes aantrof, eind april zeer zeldzaam in de weilanden bij Longchamps sur Geer in België. Vermoed wordt dat zulke exemplaren als imago hebben overwinterd. Ook van andere Sympetrum-soorten, zowel in Europa als in Noord-Amerika zijn dergelijke waarnemingen bekend (Corbet, 1962).
Vliegtijd
In Nederland gewoonlijk van de tweede helft van juli tot eind september, begin oktober.
Verspreiding
In Nederland is ze algemeen en verspreid over een groot deel van het land. Ze ontbreekt in Zeeland en op de Zuidhollandse eilanden, en is in West-Nederland buiten de duinen schaars, bij heidevennen soms zeer talrijk. Voortplanting in het westen en noorden van het land zeldzaam. De soort handhaaft zich goed in absolute zin, en neemt relatief in de laatste decennia toe.
Fauna-element
(subspecies danae): Siberisch (Dévai, 1976b). De soort heeft een circumpolaire verspreiding. De bij ons voorkomende vorm heeft een verspreiding over geheel Europa van Lapland tot Noord-Italië, over geheel Azië tot in Japan.